Niet-materialistisch wereldbeeld als uitgangspunt, dan pseudowetenschap?
Civis Mundis, Tijdschrift voor Filosofie en Cultuur, 7 februari 2011.
Civis Mundis, Tijdschrift voor Filosofie en Cultuur, 7 februari 2011.
Jim van der Heijden[1]
In 2010 nam arts en neurobioloog Dick Frans Swaab na 31 jaar afscheid als hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam. Tot 2006 was hij tevens directeur van het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hij is iemand die de belangstelling niet schuwt, controverses niet uit de weg gaat en die misschien ook wel zoekt. Zo kwam hij onder meer in het nieuws door zijn bevindingen en standpunten over verschillen in de hersenen tussen mannen en vrouwen en dito tussen homoseksuelen
en niet-homoseksuelen. Het laatste leverde hem een reeks dreigbrieven en bommeldingen op. Swaab is een autoriteit op het gebied van hersenonderzoek waar hij vanaf zijn studietijd mee bezig is geweest en na zijn pensioen mee door zal gaan. De lijst van publicaties en boeken van zijn hand of waaraan hij heeft bijgedragen is enorm. Zijn kort geleden verschenen boek ‘Wij zijn ons brein’ wekt dan ook hoge verwachtingen.
Swaab’s beeld van de werkelijkheid is deterministisch en materialistisch. Fysische en chemische processen in onze hersenen maken wie wij zijn en die bieden geen ruimte voor een vrije wil of een ziel. Vanzelfsprekend is dit ook het uitgangspunt van ‘Wij zijn ons brein’ waarin Swaab de mens en zijn brein volgt vanaf de conceptie tot aan de dood. Wat gebeurt er met de hersenen in de puberteit, bij verliefdheid, bij ziekten, bij beschadiging en bij dementie? Hoe zit het met homoseksualiteit, psychische problemen, moreel gedrag, geloof, spiritualiteit en de invloed van medicijnen en therapieën? Er is weinig dat Swaab op deze 479 pagina’s niet bespreekt. Teveel om hier allemaal te behandelen en daarom zoom ik in op hoofdstuk XVII ‘Er is niet meer tussen hemel en aarde ….’. Daar komen we 8 pagina’s tegen over de BDE onder de toch wel tendentieuze titel ‘Pseudowetenschappelijke verklaringen van de bijna-doodervaring’.
Het plakken van het etiket ‘pseudowetenschap’ op alles wat niet in de materialistische opvattingen past is iets dat in sceptische kringen zonder veel omhaal gebeurt. Daarenboven is in dit geval irritatie te vermoeden. Die blijkt op oud-cardioloog Van Lommel en zijn boek ‘Eindeloos bewustzijn’ te zijn gericht, maar voor ik daar op in ga eerst iets over hersenonderzoek. Door de moderne scantechnieken en de vele populairwetenschappelijke publicaties – vaak voorzien van fraaie kleurenweergaven – wordt de indruk gewekt dat de hersenwetenschap exact doorgrondt hoe het onder onze schedels werkt. Dit betreft niet alleen de besturing van het fysieke lichaam, ook dat wat we aanduiden met bewustzijn, psyche, geest of ziel wordt inbegrepen. Echter, niets is minder waar. Het zijn vooral aannamen over hoe het zou kunnen werken die naar buiten worden gebracht. Daar zijn andere aannamen tegenover te zetten die veel minder aandacht krijgen omdat die niet in het overheersende materialistische paradigma passen. Swaab onderstreept dit (ongewild neem ik aan) als hij zegt dat hij geen overtuigende uitspraken kent tegenover het idee dat de ziel een product is van de hersenen. Het is dus een ideeënstrijd waarin de aanhangers van één idee steunen op de hoogmoed van het hebben van de meerderheid onder vakbroeders. Echter, dat de ziel – of de geest of het bewustzijn, de termen lopen nogal eens door elkaar – een product is van de hersenen is niet wetenschappelijk aangetoond. Als dit wel zo zou zijn dan had de materialistische wetenschap dit flink van de daken geschreeuwd. Nee, er zijn slechts opvattingen en die lopen uiteen. Dennett, een materialist net als Swaab, meent dat het brein werkt als een supercomputer die via materiële processen onze psychische aspecten voortbrengt. Dit had Penrose al geopperd in ‘The Emperor’s New Mind’ uit 1989 en hij was in die tijd ook al niet de eerste daarmee. Penrose wees toen op het hoge speculatieve gehalte van dit idee en dat is 22 jaar later nog steeds zo. Nobelprijswinnaar Eccles verwerpt deze opvatting dan ook omdat het nooit echt geconcretiseerd wordt en noemt het ironisch ‘promissory materialism’ (‘belovend materialisme’). Het is voor hem een ‘impoverished and empty’ (‘povere en holle’) theorie die slechts stoelt op het optimisme dat de wetenschap het eens op zal lossen, maar in werkelijkheid geen verklaring kan geven voor ‘the wonder and mystery of the human self with its spiritual values, with its creativity, and with its uniqueness for each of us.’[2] (How the Self Controls Its Brain’,1994). Eccles zet vervolgens het denkbeeld van een mentale, niet-materiële, wereld die met de fysieke wereld interacteert tegenover het ‘belovend materialisme’. Alle geweld van de materialistische meerderheid kan niet verbloemen dat ze het door haar geclaimde alleenrecht niet kan waarmaken en dit maakt niet-materialistische opvattingen des te interessanter.
Swaab opent zijn stukje over de BDE met het verhaal dat hij hoorde van een van zijn promovendi die er twee heeft gehad. Het is een BDE-verslag zoals er vele zijn. Swaab gebruikt het om direct aan het begin zijn positie duidelijk te maken. Dit doet hij door het een wetenschappelijke en analyserende vertelling te noemen en zijn promovendus te prijzen als een uitzondering die tijdens en na zijn BDE een kritische wetenschapper bleef. Zo maakt al de eerste anderhalve pagina duidelijk dat Swaab last heeft van wetenschappelijke arrogantie en de BDE-literatuur niet kent. Hij lijkt daar zelfs mee te koketteren als hij het heeft over het ‘Journal of Near-Death Studies’ – een al 30 jaar bestaand peer reviewed wetenschappelijk kwartaaltijdschrift – waar hij nog nooit van heeft gehoord. Verder was de promovendus kennelijk materialistisch geconditioneerd of praatte zijn baas naar de mond. Het is exemplarisch voor de wetenschappelijke zelfingenomenheid die overdreven waarde toekent aan eigen en binnen de discipline verricht onderzoek en daar heersende opvattingen. Dit ken ik uit mijn loopbaan bij TNO waar veel kontakten met de universiteiten bestaan. Voor sommige ‘universitairen’ was het toepassingsgerichte onderzoek van TNO van een andere (lagere) orde dan hun onderzoek dat per definitie wetenschappelijk was. En als dan ook nog doordrong dat een TNO-onderzoek begrensd wordt door een met een externe opdrachtgever overeengekomen doel, looptijd en budget in plaats van met zachte voorwaarden en limieten uit de zakken van de belastingbetalers te worden bekostigd dan waren voor hen hun vermoedens bevestigd. Zo zijn ze niet allemaal en TNO heeft heel wat gepromoveerden en hoogleraren in zijn gelederen die het ongelijk van zulke universitaire chauvinisten aantonen.
Tegen deze achtergrond, naast zijn vooropstaand materialistische werkelijkheidsbeeld, versta ik Swaab’s afwijzing van Van Lommels interpretaties en ook zijn irritatie. Van Lommel is geen universitaire wetenschapper, maar een niet gepromoveerde arts in een gewoon ziekenhuis. Dit zijn geen voorwaarden waaronder voor de universitaire chauvinist sprake kan zijn van het bedrijven van serieuze wetenschap. Als Van Lommel dan ook nog buiten zijn vakgebied, namelijk cardiologie, treedt en zijn status gebruikt om een van het gangbare materialistische paradigma afwijkende uitleg van de BDE te propageren zijn de rapen helemaal gaar. Dus is voor Swaab de verdienste van het in The Lancet gepubliceerde Merkawah-onderzoek, waarbij Van Lommel als primus inter pares van de onderzoeksgroep optrad, uitsluitend gelegen in het gegeven dat het de BDE in de medische wereld beter bespreekbaar heeft gemaakt. De rest is pseudowetenschap van een niet rationeel analyserende Van Lommel op wie zich nu Swaab’s afkeer richt wat betreft diens voor hem vage paranormale zaken.
Swaab doet niet erg zijn best om zijn aversie tegen andere visies dan die van hem te onderbouwen. Kennelijk moet zijn autoriteit genoeg zijn voor de lezer en zo niet dan heeft hij nog wat drogredeneringen klaar. Omdat iemand met een geamputeerde arm via gedachten en zenuwcellen een kunstarm kan aansturen produceren – volgens hem – de hersenen bewustzijn. Swaab’s overleden collega Romijn van het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek berekende dat het voor de hersenen onmogelijk is om alles op te slaan wat een mens in zijn/haar leven denkt en meemaakt. Dit wordt nu door Swaab aan Van Lommel gehangen en vervolgens bestreden door Nobelprijswinnaar Kandel op te voeren die het zenuwstelsel van een zeeslak bestudeerde om inzicht te krijgen in de rol van moleculen en cellen bij leerprocessen en geheugenvorming. Swaab heeft nog meer Nobelprijzen waar hij Van Lommel mee om de oren slaat, maar erg interessant is dit niet omdat hij er duidelijk blijk van geeft zich niet in de BDE en de veelheid aan gepubliceerd BDE-onderzoek te hebben verdiept.
Swaab meent dat alle BDE-elementen te verklaren zijn uit de resultaten van hersenonderzoek. En dat alleen omdat mensen daar niet geïnteresseerd in zijn denken ze een kijkje in het hiernamaals te hebben gekregen. Echter alle mechanismen die hij opvoert zijn allang in de wetenschappelijke BDE-literatuur voorbijgekomen en uiteindelijk afgewezen. Zo maakte cardioloog Sabom al in 1982 in zijn boek ’Recollections of Death: A Medical Investigation’ melding van een bovengemiddeld bloedzuurstofgehalte tijdens de reanimatie van een patiënt die, naar later bleek, op dat moment een intense BDE had[3]. Diverse onderzoekers, zoals neuropsychiater Fenwick, toonden aan dat ervaringen door gebruik van ketamine, een oud narcosemiddel, onterecht gelijk werden gesteld aan BDE-en. De inhoud van een ‘ketamine-ervaring’ is wezenlijk anders dan die van een BDE en dit geldt ook voor andere chemische stoffen. Fundamentele afwijkingen van de opgeroepen ervaringen zijn er ook bij temporaalkwabstimulatie waar door neurochirurg Penfield al in de jaren ’50 en door neurowetenschapper prof. Persinger vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw mee werd geëxperimenteerd. En zo kunnen alle ‘verklaringen’ worden doorgestreept. Swaab had dit uitgebreid in de uitstekende bespreking ‘Explanatory Models for Near-Death Experiences’ (in ‘The Handbook of Near-Death Experiences’, 2009) door prof. Greyson et al kunnen lezen.
Wie nu nog beweert dat BDE-en ontstaan door zuurstoftekort, angst, hoge koorts of chemische stoffen, en losse uittredingen niet van een volledige BDE onderscheidt, heeft op dit onderzoeksterrein de aansluiting verloren. Als die er in het geval van Swaab ooit zou zijn geweest. Swaab fulmineert tegen Van Lommels overwegingen op het gebied van orgaantransplantatie die hij bestempelt als kletsverhalen in plaats van er inhoudelijk op in te gaan. Veel duidelijker kan hij niet maken dat hij een materialist in hart en nieren is die zich niet verwaardigt om andere opvattingen ook maar in overweging te nemen. Om het kwantumfysische deel van Van Lommels ideeën aan te pakken voert Swaab theoretisch fysicus Dijkgraaf op. Die zou hebben gesteld dat verstrengeling en non-lokaliteit alleen optreden bij een temperatuur van een miljardste graad boven het absolute nulpunt. Hoe dit is te rijmen met het werk van o.a. Zeilinger en zijn groep die verstrengeling van fotonen (bij de Canarische eilanden, vast een stuk warmer) over een afstand van 144 km tot stand brachten vertelt Swaab niet.
Het gaat er niet om wie volledig gelijk heeft, dat heeft Swaab niet, Van Lommel niet, ik niet en u, beste lezer, ook niet. Op het kennen van de enig echte waarheid zijn wij mensen sowieso niet gemaakt. We kunnen voorkeuren hebben ten aanzien van verklaringen van de bijna-doodervaring en tegelijk beseffen dat de gekozen positie onjuist kan blijken te zijn. Spijkerhard geachte materialistische visies blijken helemaal zo hard niet te zijn en visies die door materialisten als vaag en paranormaal zijn afgedaan blijken aan kracht te winnen. Waar het in dit geval wel om gaat is dat Swaab zo verblind is door zijn eigen gelijk en aversie tegen niet-materialistische visies – die voor hem gepersonifieerd worden door Van Lommel – dat hij in deze paragraaf van zijn boek een weinig verheffend schotschrift heeft geproduceerd in plaats van het aantal zeer interessante pagina’s dat van iemand met zijn achtergrond mag worden verwacht. Hiervoor had hij zich op de hoogte moeten stellen van de BDE-literatuur. Dan had hij geweten dat het prospectieve karakter van het Merkawah-onderzoek nieuw was en de rest van wat Van Lommel te berde brengt niet. Niet omdat die ideeën zoals Swaab schrijft al duizenden jaren bestonden, daarmee implicerend dat ze niet meer van deze tijd zijn, maar omdat in de laatste vier decennia uitstekend wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de BDE en de daarmee samenhangende aspecten. Op de uitkomsten daarvan baseert Van Lommel zich en Swaab had slechts de laatste veertig pagina’s van ‘Eindeloos bewustzijn’ (noten en bronnen) hoeven te raadplegen om daar toegang toe te krijgen.
De eerder genoemde bespreking door Greyson et al eindigt met de volgende conclusie:
‘The real challenge of explanatory models of NDEs lies in examining how complex consciousness, including thinking, sensory perception, and memory, can occur under conditions in which current physiological models of mind deem it impossible (Kelly, Greyson, and Kelly 2007).This conflict between neuroscientific orthodoxy and the occurrence of NDEs under conditions of general anesthesia or cardiac arrest is profound and inescapable. If scientific discourse on the mind-brain problem is to be intellectually responsible, it must take these data into account. Only when researchers approach the study of NDEs with this question firmly in mind will we progress in our understanding of NDEs beyond unsatisfactory neuroscientific conjectures. Similarly, only when neuroscientists examine current models of mind in light of NDEs will we progress in our understanding of consciousness and its relation to the brain.’[4]
Om vernieuwende wetenschap te bedrijven is het nodig om open te staan voor het ondenkbare en te beseffen dat heersende paradigma’s altijd zullen worden opgevolgd door andere, dat ook buiten het reguliere wetenschappelijke circuit vernieuwende inzichten tot stand kunnen komen en dat een leven lang met hetzelfde onderwerp bezig zijn tot een tunnelvisie kan leiden.
Met dank aan Ruud van Wees, Rudolf H. Smit en Titus Rivas.
[1] Na zijn loopbaan als materiaalonderzoeker en research- en zakelijk manager richt Jim van der Heijden – zelf BDE-er – zich onder meer op het zoeken naar de herkomst van bijzondere bewustzijnservaringen. Hierover schreef hij diverse artikelen en de boeken ‘Onvergankelijk!’ en ‘Het kleine bijna-bij-de-dood boekje’.
[2] ‘het wonder en mysterie van het menselijke zelf met zijn geestelijke waarden, zijn scheppingsvermogen en voor het feit dat ieder van ons uniek is’
[3] Sabom schrijft: ‘De resultaten van het laboratoriumonderzoek wijzen uit dat het zuurstofgehalte van zijn bloed boven het normale niveau lag (wat vaak het geval is wanneer de patiënt tijdens de reanimatie grote concentraties zuurstof worden toegediend) en dat zijn koolzuurniveau in feite lager was dan normaal (de waarden waren: pO2 = 138, pCO2 = 28, pH = 7,46). Het feit dat hij het afnemen van het bloed ‘visueel’ had waargenomen geeft aan dat de analyse van het bloedmonster geldt voor de tijd dat zijn bijna-doodervaring plaatsvond. In dit gedocumenteerde geval kan dus noch een laag zuurstofniveau (hypoxia) noch een hoog koolzuurniveau (hypercarbia) worden aangevoerd als verklaring voor de BDE!’
[4] In ietwat vrije vertaling: ‘De werkelijke uitdaging voor verklaringsmodellen van BDE-en ligt in de wijze waarop het onderzoek van complex bewustzijn, inclusief denken, zintuiglijke waarneming en geheugen, omgaat met het optreden van BDE-en onder omstandigheden die de hedendaagse neurofysiologie onmogelijk acht (Kelly, Greyson, en Kelly, 2007). Het conflict tussen de neurowetenschappelijke orthodoxie en het optreden van BDE-en bij anesthesie of hartstilstand is diepgaand en onontkoombaar. Als men de wetenschappelijke discussie over het geest-hersenenprobleem op intellectueel verantwoorde wijze wil voeren dan moet men hiermee rekening houden. Pas wanneer onderzoekers het BDE-onderzoek benaderen met deze vraag stevig in gedachten kunnen we vooruitgang boeken in het zodanig begrijpen van BDE-en dat dit verder gaat dan onbevredigende neurowetenschappelijke speculaties. Evenzo, pas wanneer neurowetenschappers modellen voor de geest onderzoeken in het licht van BDE-en zullen we vooruitgang kunnen boeken in het begrijpen van het bewustzijn en de relatie daarvan met de hersenen.’