Volkskrant

Aan alles komt geen eind

de Volkskrant, 10 november 2007
Door: Wilma de Rek

Cardioloog Pim van Lommel onderzocht de bijna-dood ervaring. Komende week verschijnt zijn boek Eindeloos bewustzijn. “Ik hoop alleen maar dat patiënten straks gemakkelijker hun verhaal kwijt kunnen.”

Pim-van-lommel-interview-met-de-volkskrant-over-aan-alles-komt-geen-eind-krant

“Mensen weten vaak intuïtief dat ze gaan sterven. Ook een plotselinge dood komt nooit onverwacht. Een vriendin van ons was pas op bezoek bij een vrouw van wie het zoontje van negen was overleden. Hij lag in een kistje in de serre. Op de piano stond een muziekstuk dat hij de ochtend van zijn overlijden had gespeeld. Dat heette A great adventure. Op zijn lichaam lag een tekening die hij de dag daarvoor had gemaakt, van een grote boom waarvan een tak was afgebroken. Dat jongetje had met vriendjes gespeeld op een plek waar mensen bezig waren een boom om te zagen; halverwege een tak gingen ze koffie drinken en de tak viel op het kind.”

 

“Nee, tegenover dat ene geval staan geen duizenden gevallen waar de betrokkenen niets zagen aankomen. Daar is niet naar gevráágd, het is niet uitgezocht, of men stond er niet voor open. Dat is het grote probleem: je praat niet over dit soort dingen. Net als over contact met overledenen, daar zwijg je over, omdat mensen anders denken dat je gestoord bent of maar wat verzint.”

 

“Ik doe al meer dan twintig jaar onderzoek naar het fenomeen van de bijna-dood ervaring. De eerste keer dat ik ervan hoorde was in 1969, toen ik als cardioloog in opleiding betrokken was bij de reanimatie van een hartpatiënt; die man was zeer teleurgesteld dat hij bleef leven. Hij vertelde wat hij tijdens zijn hartstilstand gezien had: een tunnel, muziek, kleuren, een prachtig landschap. Ik had altijd geleerd dat iemand die bewusteloos was, helemaal geen bewustzijn kon ervaren.”

 

“Eind jaren tachtig las ik een boek van George Ritchie, een medisch student die in 1943 een dubbelzijdige longontsteking had en negen minuten klinisch dood was. Tijdens die periode had hij een zeer intensieve bijna-dood ervaring. Later vertelde hij daarover tijdens colleges en een van zijn studenten, Raymond Moody, ging zich verder in het verschijnsel verdiepen en erover publiceren; hij is degene die in 1975 de term Near-Death Experience introduceerde.”

 

“Het boek maakte me nieuwsgierig – als cardioloog heb je dagelijks met de dood te maken. Vanaf 1986 ben ik aan alle patiënten op mijn spreekuur die in het verleden een hartstilstand hadden overleefd, gaan vragen of ze een herinnering hadden aan die minuten waarin ze klinisch dood waren. Bij een kwart van de mensen die ik over een periode van twee jaar ondervroeg, was dat het geval.”

 

“Daarna hebben we besloten tot een groot opgezette prospectieve studie; uiteindelijk hebben we aan 344 patiënten in tien ziekenhuizen, die na een hartstilstand succesvol werden gereanimeerd, binnen een paar dagen gevraagd naar hun herinneringen aan die periode van bewusteloosheid. 62 meldden een bijna-dood ervaring.”

 

“Wat je uit de verhalen kunt extraheren, is dat er bewustzijn ervaren wordt als de hersenen niet meer functioneren. Dat bewustzijn is ongelooflijk helder en bevindt zich in een ruimte waar geen tijd en plaats is; alles is aanwezig, verleden en toekomst. Mensen hebben tijdens een bijna-dood ervaring veel meer kennis en inzicht dan ze ooit hebben gehad, ze begrijpen alles, ze zien alle verbanden; ze hebben een absoluut weten en een absoluut inzicht – waarvan ze later een heleboel weer kwijt zijn. Ze ervaren herinneringen vanaf de vroegste jeugd, ze zien toekomstbeelden en doen soms waarnemingen buiten of boven het lichaam. Dat alles gebeurt, nogmaals, op een moment dat de hersenen niet functioneren.”

 

“Dat roept de vraag op wat bewustzijn is, en of het bewustzijn wel in de hersenen gelokaliseerd kan zijn – dat is de hypothese die ruim negentig van de neurowetenschappers aanneemt. Het ligt voor de hand, omdat er correlaties zijn; maar het is níet bewezen. Mijn overtuiging is dat het verruimde bewustzijn niet op een bepaalde tijd en plaats te lokaliseren is. Het bewustzijn is non-lokaal, het is overal. Je hersenen functioneren als een soort radio, een opvangstation dat een deel van dat totale bewustzijn opvangt. Het brein produceert geen bewustzijn, het faciliteert het alleen maar; het zorgt dat je een deel van je bewustzijn als ‘waakbewustzijn’ kunt ervaren.”

 

“Ik denk dat je bewustzijn contact krijgt met het fysieke op het moment van de conceptie. Ja, dat betekent dat ik uiterst terughoudend ben over abortus – en ook over euthanasie. Mensen hebben er vaak onvoldoende over nagedacht. Ik denk dat als er meer inzicht zou zijn, mensen anders zouden handelen. Elk moment dat je leeft, hoe terminaal ziek ook, kun je leren, kun je nog nieuwe inzichten verkrijgen, kun je nog een gesprek hebben met een kind met wie je ruzie had. Wie euthanasie pleegt, grijpt in een natuurlijk verloop in.”

 

“Ik heb een donorcodicil. En ik heb ‘nee’ ingevuld. Iedereen moet voor zichzelf uitmaken wat ie doet, maar ik ben geen voorstander van orgaandonatie. Ik veroordeel mensen die heel bewust een orgaan afstaan niet, maar ik betwijfel of ze wel genoeg beseffen wat die beslissing inhoudt. ‘Hersendood is dood’, zegt de wet. Maar sterven is een proces, en ‘dood’ is als al het leven uit het lichaam is; dat duurt twee of drie dagen.”

 

“Mensen die proberen uit te leggen wat ze tijdens een bijna-dood ervaring meemaakten, zeggen letterlijk dat er geen woorden voor bestaan. De taal schiet tekort. Probeer maar eens onder woorden te brengen wat je allermooiste seksuele ervaring is geweest.

Dat lukt je toch ook niet? Er zijn wel elementen te noemen die steeds terugkeren. Een ervan is dat alle gedachten opnieuw worden herdacht, en alle gevoelens opnieuw beleefd.”

 

“Mensen zien terug wat ze anderen hebben aangedaan en met welke intentie, maar ze zien nu ook hoe die anderen dat hebben ervaren. Een ander element is dat je overleden familieleden ziet, waarbij kleine kinderen er soms ouder uitzien en volwassenen soms jonger dan de laatste keer dat je ze in leven zag. En wat in vrijwel alle verhalen overheerst, is liefde. Ze ervaren een overweldigende, onvoorwaardelijk liefdevolle aandacht en acceptatie.”

 

“Mensen nemen na een bijna-dood ervaring een groot levensinzicht mee; het levensinzicht dat je moet beginnen met jezelf te accepteren en lief te hebben zoals je bent, met alle negatieve aspecten erbij. Begin daar maar eens mee; dat is heel lastig. Pas als je jezelf kan aanvaarden, kun je zorgzaam zijn naar anderen, ben je in staat tot empathie, compassie, acceptatie, hoe je het ook noemt. Dat is het mooie van een bijna-dood ervaring.”

 

“De keerzijde is dat het niet eenvoudig is het opgedane inzicht te integreren in het gewone leven. Daarbij komt dat mensen na een bijna-dood ervaring vaak een verhoogd bewustzijn houden, waardoor ze weten wat een ander voelt en denkt. Daardoor raken ze vrienden kwijt – die denken: daar ga ik niet meer naar toe, die kijkt dwars door me heen – en in veel gevallen ook hun partner, want die krijgt iemand anders terug dan degene die hij kende.”

 

“Ik heb geen boodschap. Dit boek is vooral geschreven in de hoop dat patiënten straks gemakkelijker hun verhaal kwijt kunnen, en dat artsen, verpleegkundigen en familieleden meer open staan voor de mogelijkheid van dit soort ervaringen. Dat ze ernaar vragen, of het in elk geval niet afwijzen. Ik ken mensen die op gesloten psychiatrische inrichtingen zijn gezet, omdat ze bleven praten over de bijna-dood ervaring.”

 

“Nee, ik ontmoet niet zo vreselijk veel scepsis. Er zijn wel een paar wetenschappers die in hun kritiek op de persoon spelen, maar dat zijn uitzonderingen. Het is vaak angst; de bijna-dood ervaring past niet in een materialistisch wereldbeeld. Dat was ook de reden voor mijn nieuwsgierigheid: hoe kan het dan wél bestaan? Ik ben een volledige bèta en houd me ver van het paranormale; ik vind alleen dat de wetenschap vragen moet stellen vanuit een open geest.”

 

“De materialistische wetenschap loopt vast op bepaalde gebieden, dat probeer ik in mijn boek ook te benadrukken. Je kunt niet bewijzen dat iemand bewustzijn heeft, je kunt de inhoud van bewustzijn niet bewijzen, je kunt niet bewijzen dat iemand verliefd is of een schilderij mooi vindt. Maar dat wil niet zeggen dat het allemaal niet zo is. De subjectieve aspecten van iemands bewustzijn moeten ook in de wetenschap worden betrokken, ook al kun je er geen meetinstrument voor gebruiken; je zult subjectiviteit moeten includeren in de wetenschap. Je moet ervan uitgaan dat er een hoop realiteiten zijn, subjectieve realiteiten – want de echte werkelijkheid kunnen we niet meten -, en erkennen dat de werkelijkheid zoals we die waarnemen, gebaseerd is op ons bewustzijn. Ik pleit voor empirisch onderzoek, dat wil zeggen het onderzoek naar verschijnselen zonder een vooraf vastgesteld theoretisch kader.”

 

“Vroeger werden wetenschappers ingeperkt door de terreur van kerk en godsdienst. Dat is weggevallen, maar we hebben er een materialistisch paradigma voor teruggekregen.”

 

“Mijn eigen vader, die een geweldige arts en neuroloog was en door zijn patiënten op handen werd gedragen, moest ook niks hebben van zaken die niet meteen wetenschappelijk te verklaren waren. We hebben het wel eens over de bijna-dood ervaring gehad, ik heb hem artikelen van mij gegeven, maar er kwam nooit een reactie op. Hij was agnosticus, of atheïst, dat weet ik eigenlijk niet. Over zaken als dood of religie werd bij ons thuis nooit uitvoerig gesproken.”

 

“Mijn jongere broer overleed toen hij nog maar 41 was. Toen hij 17 was, kreeg hij tijdens het zeilen met een vriend hoofdpijn en raakte bewusteloos, naar later bleek als gevolg van een ernstige hersenbloeding door een gebarsten aneurysma van een hersenslagader. Hij heeft een week in coma gelegen, iedereen dacht dat hij doodging; pas na een week onderging hij een hersenoperatie. Hij heeft opnieuw leren lezen en schrijven en praten, en na een jaar heeft hij gewoon zijn gymnasium gehaald. Maar hij had wel een restafwijking, epilepsie en frontaal syndromen met waanideeën. Hij had daardoor een zeer zwaar en in zijn heldere momenten bijna ondraaglijk leven. Hij heeft een aantal suïcidepogingen gedaan; uiteindelijk is het gelukt.”

 

“Wat je in het persoonlijk leven meemaakt, heeft veel meer impact dan al die patiënten die je om je heen ziet sterven. Ik ben me toen pas echt gaan realiseren dat wij artsen, terwijl we in ons vak voortdurend met de dood geconfronteerd worden, er in wezen veel te weinig over nadenken.”

 

“Ik wil helemaal niet aantonen dat er een hiernamaals bestaat. Dat kun je wetenschappelijk niet bewijzen. Je kunt alleen bewijzen dat als de hersenen niet meer functioneren, mensen een completer bewustzijn hebben, en in contact staan met grotere inzichten dan toen ze in hun lichaam waren. Dat betekent dat logischerwijs te concluderen is dat na de fysieke dood het bewustzijn zal blijven bestaan. Het woord ‘leven’ gebruik ik niet, omdat leven reproduceren is, groeien.”

 

“Het zijn geen nieuwe conclusies. Plato wees er al op dat tijd niet bestaat in de onstoffelijke wereld, dat het lichaam slechts de drager is van de ziel, dat er aan bewustzijn geen begin en geen eind is. Ik heb bewust een hoofdstuk in mijn boek opgenomen waarin ik kort inga op wat in het hindoeïsme, boeddhisme, jodendom, de islam en het christendom wordt gezegd over de dood.”

 

“Ik vind het boeddhisme prachtig, net als het soefisme, het esoterisch christendom, de antroposofie. Plato vind ik ook prachtig. Ik hang niet één geloof aan.”

 

“Of we het raadsel van de dood ooit gaan oplossen – ik zou dat liever anders willen zeggen. Het raadsel van het leven gaan we niet oplossen. Het leven is niet kenbaar, zoals de oorsprong van het bewustzijn niet kenbaar is en die van het universum evenmin. Ik denk dat de dood voor mij langzamerhand wel duidelijk is, en als je de wereldliteratuur leest, komt het eigenlijk steeds op hetzelfde neer; dat het bewustzijn doorgaat en het lichaam sterft. Dat is duizenden jaren al gezegd.”

 

“Dat inzicht, daar twijfel ik niet aan. Maar het is niet wetenschappelijk te bewijzen. Ik kan alleen maar zeggen dat het waarschijnlijk is. Voor mijzelf is de dood geen raadsel meer – maar ik heb geen wetenschappelijk bewijs. Dat blijf ik zeggen.”

 

Door: Wilma de Rek 
In: de Volkskrant, 10 november 2007